Whatsapp Chat

OPINIE

Alleen de waakzaamheid van de publieke opinie verzekert de toekomst van een maatschappij.
1.Redevoering van Wather Donner i.v.m. onthulling borstbeeld van dhr.J.Sedney november 14th, 2013
Rede uitgesproken op 11 november 2013 bij de onthulling van een borstbeeld van dr. Jules Sedney op het terrein van Het Havenbeheer  door mr.dr. W.R.W.Donner
 
Geachte aanwezigen,
 
In verband met de korte mij toegemeten tijd, moet ik afzien van de opsomming van de hoogwaardigheids bekleders die deze plechtigheid met hun aanwezigheid cachet verlenen.
 
Ik zeg dank aan het Havenbeheer voor de gelegenheid mij geboden om namens vrienden, familie en bewonderaars van dr. Sedney dank uit te brengen aan de initiatiefnemers die door middel van een borstbeeld hulde wilden betonen aan een man die het werkelijk verdiend heeft.
 
Als wetenschapper pleeg ik verschijnselen en gebeurtenissen te observeren. Als roman schrijver pleeg ik mensen in hun handel en wandel te observeren. Ik heb dr. Sedney gedurende bijkans zestig jaren geobserveerd en wil mijn observaties met u delen. Ik kwam zowat zestig jaar geleden voor studie in Nederland aan. Ik was 21 en grasgroen. Hij was aanmerkelijk ouder, al bijna afgestudeerd en ik had een sterk minderwaardigheidscomplex. Ik had nog nooit een doctorandus in levenden lijve gezien. Of gesproken. De man ontving mij als een gelijke. Ik vond dat geweldig laat ik dat maar zeggen. Dat is mij altijd bijgebleven. Dr. Sedney laat een ieder hoe onbetekenend ook in zijn waarde. Zo is hij altijd gebleven.Kortgeleden moest ik hem nog vergezellen naar een eenvoudig man die zijn schoolkameraad was geweest op de Christelijke school. Ondanks een carrière die door geen Surinamer levend of dood ooit is geëvenaard. De man was doctor in de economie. De eerste academisch gevormde econoom van surinaamsen huize. Hij is minister van financiën geweest. Minister president. Lid van het parlement. Directeur van de  stichting die zich bezighield met de industrialisatie van ons land;  universitair docent; schrijver van boeken; voorzitter van het Park; Voorzitter van het Olympisch comité. Hij was een vermaarde bridge, matjok en golf speler. Hij is president geweest van de centrale bank. Misschien van nog meer instanties waarvan ik geen weet draag.Ik had hem namelijk geruime tijd uit het oog verloren tijdens mijn verblijf in midden Amerika.
 
De laatste jaren had hij er verdriet van dat een ieder hem links liet liggen. Ik moest hem steeds eraan herinneren dat dit nu eenmaal het lot was van alle waarlijk grote mannen en vertelde hem steeds hoe Simon Bolivar aan zijn eind is gekomen. Van God en mens verlaten, maar nu als verlosser van Latijns Amerika in alle landen gevierd en geëerd. De dag zou komen zei ik hem steeds, dat de jorkas uit de slaventijd, die onze geest nog in een wurggreep houden, waardoor wij bereid zijn onbenullen eer te betonen en paarden die de haver verdienen, dat te ontzeggen, op de loop zullen zijn gedreven. Bij de viering van zijn negentigste jaardag verklaarde ik in een rede nog, dat er een instantie zou opduiken, die hem de eer zou betonen die hem toekwam. En ziet uit volstrekt onbekende hoek kwam de victorie. Ik ben het Havenbeheer erkentelijk dat het hem nog tijdens het leven en niet postuum gedenkt met een borstbeeld. Daarvoor wil ik namens alle bewonderaars van de man dankzeggen. Ik wil ook dank uitbrengen aan de vice president die kostbare tijd vrijmaakte om vandaag een woord van hulde uit te spreken aan het adres van een man die dat verwerkelijk verdiend heeft. Een man die het van eenvoudige komaf tot grote hoogte in de samenleving wist te schoppen. Een man die waardig is als rolmodel te gelden voor elke Surinamer.
 
Ik heb gezegd.
  1. De historische binnenstad … door Frits Wols november 14th, 2013
                                DE HISTORISCHE BINNENSTAD VAN PARAMARIBO
 
Onze  binnenstad is al enkele jaren door de UNESCO opgenomen op de wereld erfgoed lijst. Wij hebben dus de eer als een van de weinige Zuidamerikaanse landen door de hele wereld te zijn erkend als een unieke culturele bezienswaardigheid. Vele landen proberen al jaren in aanmerking te komen voor deze eer en de meeste is het niet gelukt. De UNESCO, de VN-organisatie voor Onderwijs, Wetenschappen,Cultuur en Communicatie vertegenwoordigt wereldwijd wetenschappers op elk van deze gebieden en is een gerespecteerd orgaan waarvan de leden tweejaarlijks bij elkaar komen op de Algemene Ledenvergadering in Parijs. Daar wordt gedebateerd over allerhande zaken. In ons geval over de ontwikkeling van de culturele  rijkdommen van de mensheid.
 
Sommige overheden  en organisaties menen vaak dat een cultureel object in hun land in aanmerking dient te komen voor plaatsing op de wereld erfgoedlijst omdat ze beseffen wat de waarde hiervan is. Een enkele keer lukt het hen via zwaar lobby-werk lidlanden te bewegen hun zaak te ondersteunen en kunnen de eerste stappen gezet worden tot het indienen van een aanvraag. Het is een moeizame weg die gevolgd moet worden  en Suriname is er in geslaagd als een van de gelukkige Zuidamerikaanse landen  een plaats te veroveren op deze lijst.
 
Er zijn vele voordelen verbonden aan de plaatsing op de lijst. De hele wereld schijnt plotseling te ontdekken dat er een Suriname bestaat met een unieke binnenstad. Niet alleen cultuurliefhebbers komen erop af, ook gewone toeristen die uit nieuwsgierigheid de ticket naar Suriname betalen. Maar daarvoor moet er natuurlijk wat promotiewerk geschieden wat onder andere aan onze diplomaten is toevertrouwd.
 
Als we nu enkele jaren verder zijn en de binnenstad een fraaier aangezicht menen te moeten geven door veranderingen aan te brengen die appeleren aan de smaak van de overheid, merken wij dat de UNESCO deze veranderingen niet erg appreciaart. Onder andere zou er geen toestemming gevraagd zijn aan deze organisatie. En alsof het nog niet genoeg is, komt er een rapport over de staat van de binnenstad (lees: de oude historische panden) dat niet erg vlijend is. Wij worden bovendien herinnerd aan de criteria waaraan voldaan moest worden toen wij de aanvraag indienden.  Gevolg: Ons land loopt het gevaar van de  werelerfgoedlijst te vorden afgevoerd. Op zich is dit voor de gewone man van de straat geen problem. Wij hebben immers “ons ding” en als we geen geld hebben om de panden te verwennen met een reparatie hier en een kleurtje daar dan is het ons probleem en dan moeten anderen zich niet te veel mee inlaten.
 
De andere kant van de medaille is dat wij niet genoeg beseffen wat het betekent een object uit ons land te zien veranderen in een stuk bezit niet alleen van ons maar van de hele wereld. Wij moeten het object zien als een geestelijke die zodra hij gewijd is geen familie meer heeft: zijn familie is de hele kerkgemeenschap die aan zijn zorg is toevertrouwd. Het klinkt allemaal zo dramatisch en emotioneel maar wat ik probeer te doen is  de gemeenschap te wijzen op de plicht die nu op onze schouders rust, nu wij behoren tot de groep uitverkorenen die deel uitmaakt van een wereldschat die wij hebben geerfd van onze voorouders hetzij de koloniale heersers hetzij van de donkergekleurde mens uit o.a.Afrika.
 
Ik doe een hartstochtelijk beroep op de eigenaren van de verwaarloosde panden in de binnenstad alsook op de overheid  en betrokken organisaties om alles in het werk te stellen deze culturele rijkdom te behouden en te onderhouden volgens de richtlijnen van de cultuurkenners  en cultuurliefhebbers over de gehele wereld. Laten wij het nageslacht niet opgescheept laten zitten met de “hebi” dat wij een unieke plaats in de wereld hebben vrloren door onverschilligheid of koppighaid.
 
Frits Wols
  1. Anton de Kom in zijn nakie, een beschouwing van Walther Donner november 4th, 2013
Anton de Kom in zijn nakie Door mr.dr. W.R.W.Donner
 
De adoratie van Anton de Kom begint langzamerhand de vorm  van een heldenverering aan te nemen. De man was al vereerd met een serieuze universiteit, een standbeeld en een straatnaam. Naast Johan Adolf Pengel, die een standbeeld had gekregen en naar wie een vliegveld en een straat waren vernoemd vormde hij het rolmodel voor velen en het toonbeeld van wat ons land vermag. Als klap op de vuurpijl  verscheen kortgeleden nog een biografie over hem. Hij heeft nog tegoed de zaligverklaring gevolgd door heiligverklaring.
 
Ik word er altijd mismoedig van als ik antwoord moet geven op de vraag wat voor geweldigs genoemde mannen hebben gepresteerd en het antwoord steeds moet schuldig blijven. Een kennis uit Barbados die tijdens de Carifesta spelen hier was vertelde wat hij had meegemaakt. Hij had op het onafhankelijkheidsplein op de sokkel van het standbeeld van Pengel vergeefs staan zoeken naar aanduidingen naar wat onze volksheld tot stand had gebracht. Hij vroeg aan een voorbijgangster of hij degene was geweest die ons land de onafhankelijkheid had gebracht. “Neen,” antwoordde ze.
 
“Wat heeft hij dan wel gepresteerd? Was het vliegveld zijn creatie?”
 
“Ook niet,” zei ze.
 
“Wat heeft hij dan tot stand gebracht?”
 
De dame dacht even na. “Hij gaf ons te eten,” zei ze.
 
Hij was verwonderd. Hij had verwacht dat ze zou hebben gezegd: hij gaf ons een mooie stad, of mooie straten of mooie paleizen. Of had voor werk gezorgd. Maar neen, Hij gaf ons te eten.
 
Ander geval. Een oud collega wilde van mij weten hoe het kwam dat de naam van de universiteit was veranderd in Anton de Kom universiteit. Ik vertelde hem dat wij daarmee een groot man hadden willen eren.
 
“Waaruit bestond dan zijn grootheid,” wilde hij weten.
 
“Hij had de slavernij aan de kaak gesteld in een boek,” zei ik.
 
Hij fronste de wenkbrauwen. “Big deal. Ik ken aardig wat collega’s die boeken hebben geschreven over slavernij toestanden. Niemand piekert erover hen te gedenken met de naam van een universiteit.Waar zat hem precies de belangrijkheid van het boek?”
 
“Hij schreef het zonder  een universiteit ooit te hebben bezocht,” zei ik hem.
 
Dat was inderdaad knap, vond hij. Hij wist uit ervaring dat het schrijven van wetenschappelijke werken geen peulenschil is. Dat leer je slechts door jarenlang wetenschappelijke boeken doorgenomen te hebben en de vorm en de inhoud goed tot je te hebben laten doordringen.
 
“Het boek kon wel door een ghostwriter voor hem zijn geschreven,” opperde hij.
 
“Dat wordt ook beweerd,” zei ik. “de man was lid van de communistische partij in Nederland en boze tongen beweren dat de kopstukken van de partij hem hebben geholpen bij het schrijven van het boek.”
 
“Een communist? Ik geloof niet dat het verstandig was de universiteit naar een communist om te dopen. De mensen zullen denken dat het doel daarvan zal zijn diens denkbeelden uit te dragen. En tegenwoordig is het niet bon ton om met communistische ideeën aan te komen. Zelfs in Cuba durven ze geen instelling te noemen naar een beroemd man als Che Guevara. Waarom zeg je dat niet aan je mensen?”
 
Ik vertelde hem dat ik vaak genoeg had gewezen op het lot van de Lumumba universiteit in Moskou waarvan de naam weer was omgetoverd in Vriendschaps universiteit, omdat de afgestudeerden problemen ondervonden bij het vinden van geschikte banen. Maar dat onze mensen er niet van houden om op de vingers getikt te worden. Bovendien twijfelde ik eraan dat naamsverandering een wezenlijk belang zou dienen. De naam was al ingeburgerd.
 
Hij dacht daar anders over. Voor intern gebruik ging dat wel op, meende hij. “Maar hoe zal het zitten met het buitenland? De afgestudeerden zullen moeten gaan concurreren met die van de University of the West Indies en reken er maar op dat die de naam als wapen zullen gebruiken in de strijd. Je moet niet bang zijn om de naaktheid van grote lieden te openbaren als je daarmee het algemeen belang een dienst kan bewijzen.Denk eens aan het beroemde sprookje van Hans Christian Andersen over de naakte keizer. Het is de taak van de intellectueel in een democratie om het ongeïnformeerde volk op te voeden, en voor te lichten door ze niet slechts de dingen te vertellen die ze graag willen horen maar ze uit te leggen hoe de zaken er precies voorstaan.in de werkelijkheid.”
 
“In ons land is er helaas geen sprake van democratie,” protesteerde ik, “Ons systeem is doorgeslagen en vertoont meer gelijkenis met een ochlocratie. Het beleid wordt bepaald door de opvattingen van een chaotische  menigte. Jeugdambassadeurs en vrouwen die geen enkele notie hebben over hoe de wereld eruit ziet bepalen tegenwoordig het beleid. De beroemde Spaanse cultuurfilosoof  Ortega y Gasset legde al uit dat het zinloos was om in debat te treden met onontwikkelde mensen die recht van spreken hebben gekregen. Leg ze uit hoe de wereld eruit ziet en je krijgt de wind van voren. “Oh wee,” zei de filosoof,”  als mensen zonder enige ontwikkeling, die kunnen worden aangeduid  als massamens of horde, het voor het zeggen krijgen.
 
De horde verovert de macht zonder enig besef van de complexiteit van de maatschappij, zonder enige kennis van haar fundamenten.
Hij waarschuwde de mensen die tegen de stroom zouden willen roeien als volgt: The present-day writer, when he takes his pen in hand to treat a subject which he has studied deeply, has to bear in mind that the average reader, who has never concerned himself with this subject, if he reads does so with the view, not of learning something from the writer, but rather, of pronouncing judgment on him when he is not in agreement with the commonplaces that the said reader carries in his head.” Inderdaad. De huidige  Surinaamse  mens is  niet geinteresseerd in wijzer worden (die weet alles al) maar zoekt staving van de eigen mening of redenen om zich te ergeren aan meningen die anders liggen.
 
Ik besloot mijn hoofd toch maar weer boven het maaiveld uit te steken en de schimpscheuten van de aanhangers van de  Anton De Kom cultus uit te lokken.
 
Naaktheid
 
Er was eens een keizer, volgens de beroemde Deense schrijver  Hans Christian Andersen die erg op zijn uiterlijk was gesteld. Zijn kleermakers maakten steeds duurdere gewaden, maar de keizer raakte steeds sneller verveeld. Uiteindelijk wilde hij iets heel bijzonders en beval zijn kleermakers een gewaad te maken van “de stof die niet bestaat.”
 
Dan komen er een paar rondreizende kleermakers aan het hof die zeggen helemaal aan zijn wensen te kunnen voldoen. Zij hebben een uniek, nog nooit vertoond concept: een stof die alleen zichtbaar is voor slimme mensen. In werkelijkheid zijn het natuurlijk oplichters want zo’n stof bestaat niet, maar de kleermakers vertrouwen erop dat niemand zal durven erkennen dat hij/zij de stof niet ziet – uit angst voor dom uitgemaakt te worden. En misschien erger.
 
De keizer huurt ze in. Ze sluiten zich enkele dagen op in hun atelier en doden de tijd. Het ontbreekt ze aan niets. Daarna komen ze met veel misbaar en flauwekul naar de keizer en doen alsof ze een heel bijzonder kleed in hun handen hebben. Ze voeren een fantastische pantomime op en trekken de keizer het kleed aan dat alleen gezien kan worden door slimme mensen. De keizer aarzelt even, want hij ziet zijn eigen kleed niet, maar door de verrukte kreten van zijn kleermakers gaat hij er zelf ook in geloven. Zeker als ook de eerste minister zegt dat het kleed hem prachtig staat! De keizer waant zich in peperdure kleren en hij wil natuurlijk niet dat mensen denken dat hij dom is. Hij vertoont zich dus aan zijn hovelingen, en ook zij, bevreesd voor zijn woede-uitbarstingen, prijzen zijn nieuwe kleren de hemel in, en loven zijn uitgekiende smaak.
 
Zodoende besluit de keizer zich te vertonen aan het hele volk. Fier flaneert hij in de optocht – geheel naakt – terwijl het volk omvalt van verbazing, angst en plaatsvervangende schaamte. Totdat een jongetje in het publiek roept: “Hé kijk, de keizer loopt in zijn blootje!” Iedereen houdt de adem in voor de toorn van de vorst, maar plots wordt zijn kreet beantwoord. “Hij heeft gelijk! Hij loopt in zijn blootje!” Spoedig roept iedereen dit, maar de keizer weet niet anders te doen dan trots door te lopen, zelfs al ziet ook hijzelf de kleren niet. En de dienaren blijven zijn sleep dragen… die er niet is.
 
Wat er van het jongetje geworden is verhaalt het sprookje niet. Als hij in de huidige tijd in Suriname had geleefd was hij maatschappelijk beslist gelyncht. Hetgeen mij beslist zal overkomen nu ik voornemens ben een dissonante stem voort te brengen in het koor van toejuichingen van meneer de Kom.
 
Wij slaven
De Kom heeft een boek geschreven over wij slaven. Dit boek werd in de dertiger jaren geschreven. Maar, waren wij werkelijk slaven? We konden toch gaan en staan, wat, wanneer en waar wij wilden? Van wie waren wij dan wel slaaf? De marrons hadden twee honderd jaar eerder het juk van de slavernij al afgeschud en deden wat ze wilden. Ze stonden smorgens op hoe laat zij wilden en gingen naar bed hoe laat zij wilden en deden de rest van de dag wat zij wilden. Ze hoefden niet te werken. Wij ook niet. Als we wilden leven als de marrons zou geen mens ons een strobreed in de weg gelegd hebben. De sloten zaten vol kwiekwies en dagoeblad en wij konden man van woord bomen planten om van de vruchten te leven. We konden bietawierie en klaroenblad in de grond steken naast een paar pitten van vruchten en zouden misschien gelukkiger leven dan in het paradijs dat meneer Anton de Kom ons voorhield. Van wie waren we dan wel slaaf? We konden het land verlaten als we wilden. Niemand die ons tegenhield. Het enige wat de Nederlandse koloniale overheid kon worden tegengeworpen was dat ze geen bliksem voor ons deden. Maar dat deed de regering in Nederland  ook niet voor de eigen mensen. Het was de nachtwakersstaat alom. Er was werkloosheid alom.  Regeringen werden niet geacht iets te doen voor de burgerij. De Surinaamse arbeider was er beter aan toe dan de Nederlandse arbeider. Niemand kwam hier om van de honger. Van wie waren we dan wel slaaf?
 
Meneer de Kom hield ons voor dat wij een arbeiders paradijs van ons land konden maken. Als hij had gezegd, mensen als elk van ons op zich neemt om elke dag een pit van een vrucht in de grond te steken is dit land over dertig jaar een vruchtentuin en lijdt niemand honger. Dan zijn wij er beter aan toe dan al die witte mensen die ik in Europa in weer en wind heb zien baggeren om iets aan de grond te onttrekken. Dan had meneer de Kom inderdaad een standbeeld verdiend. Dan waren wij vandaag de dag de vruchtentuin van Zuid Amerika.Wat kochten wij van de agitatie van meneer de Kom?
 
Kijken we nu eens naar de geestverwanten van meneer  de Kom. In Rusland bijvoorbeeld. Of in Noord Korea vandaag de dag. Of Cuba. Het arbeidersparadijs dat ze zouden creëren werd geen paradijs maar een hel. Josef  Stalin stierf in zijn bed vervloekt door velen. Hij was nauwelijks dood of men begon alles te ontdoen van zijn naam of wat aan hem zou  herinneren. Stalingrad werd Wolgorad. Alle straatnamen die naar hem waren vernoemd werden herdoopt. Al zijn standbeelden werden tot schroot verwerkt of gedumpt.Als iemand vandaag de dag zou opperen om een universiteit naar  hem te vernoemen zal die ogenblikkelijk worden opgepakt en naar een psychiatrische inrichting worden gesleept. Alleen wij in Suriname vernoemen een heuse tempel van wetenschap naar een communist die niets maar dan ook niets  met wetenschap te maken had en nog minder met vooruitgang. Wat hebben wij werkelijk te danken aan meneer de Kom. Wel ja we zijn toch maar een uniek volk.
 
Mop:
 
Een Surinamer wenst op de lijst te komen van de PVDA. Zoals gebruikelijk moet hij dan voor een beoordelingscommissie verschijnen. Ze vragen hem: heb je weleens gehoord van Pieter Jelle Troelstra?
“Neen,” zegt hij.
“Wie was Willem Drees dan?”
Geen flauw idee,” zegt hij.
“En Rosa Luxemburg?”
“Geen flauw idee.”
“Maar man, hoe wil je dan socialistische denkbeelden uitdragen als je met eens de namen kent van prominente socialisten.”
 
De Surinamer denkt even na. “Hebt u weleens gehoord van Jopie Pengel?”
“Neen,” erkent de commissie.
“Ook niet van Pa Lem?”
“Neen,” zegt de commissie
“Van Pa Moorie dan.”
“Ook niet,” wordt beaamd.
Kijk eens aan,” zegt de Surinamer. “Ik maak er toch ook geen punt van dat u onze grote mannen niet kent?
 
De rol van de zwarte Chinees door Frits Wols i.v.m. 160 jaar vestiging Chinezen
 
oktober 24th, 2013
De rol van de Zwarte Chinees
 
Als kleine jongen op Groningen in het district Saramacca woonden wij tussen Hindoestanen, Indianen, Javanen en creolen.Wij stonden bekend als Moksi watra’s wat tegenwoordig Mix heet.
 
In die tijd waren de meest voorkomende mixes: Dogla’s , afu snesi, basra Ingi en vooral malata’s. Tussendoor had je een kabugru en Redi Negre. Malata zie je haast niet meer. Die zijn of opgegaan in Krin Malata (lees: blank) of in Creool. De term ‘opo yu kroru’ werd in die dagen veel gehoord. Het was een stimulans voor de donker gekleurde vrouwen  om iemand van een lichtere huidskleur tot wederhelft te nemen. Dan zouden de kinderen  dus een lichtere kleur hebben  dan de moeder. Het een en ander hield natuurlijk verband met de status die gepaard ging met de lichtere kleur.
 
Die tijd is gelukkig voorbij en we zien dat het omgekeerde vaak plaatsvindt. Lichtgekleurde meisjes zoeken het vaak bij donker getinte jongens. En als het in de stad niet lukt dan maar in het binnenland. De integratie vindt dus plaats, de onwil van sommige volksstammen ten spijt. Maar alle eer komt toch toe aan de Chinezen en slavenvrouwen die de eerste afu snesi’s hebben opgeleverd. Zij hebben de basis gelegd voor wat ik nu ben, voor wat mijn kinderen en kleinkinderen zijn.
 
Ik heb de aktiviteiten rondom de viering van 160 jaar Chinese immigratie gevolgd en ik heb genoten van de optredens  die plaatsvonden. Ik heb ook veel geleerd van de interviews der nakomelingen van de Chinezen. De foto’s moet ik nog gaan zien maar de meeste zullen wel niet verschillen  van wat ik bij mijn  oudste zus heb gezien: mijn opa statig geposeerd met kimono aan en wandelstok in de hand. Zijn lange baard en sierlijke snor in harmonie met de lange staart die tot het einde van zijn rug reikte.
 
Wat mij wel opviel was het uiterlijk  van de nakomelingen der Chinezen. Wat ik tijdens de interviews en de optredens zag had uitsluitend te maken met de Chinese kant. Ik heb typetjes als een Tjin Liep Shie, Ong A Lok, Hok A Hin met hun donker uiterlijk en soms kroes haar in het beeld der nazaten gemist en dat vind ik persoonlijk een kwalijke zaak.Het beeld dat ik zag was van Chinese afstammelingen der Chinezen: sluik haar, vrij lichte kleur. De afstammelingen van de donkere kant  zijn nauwelijks in beeld geweest, behalve dan op de foto’s, tentoongesteld  tijdens de festiviteiten.
 
Nu kan men wel zeggen: Wat zeurt die Wong toch? Wat wil die man? De donkere Chinese afstammelingen hebben toch creool als identiteit? En ik zeg: Neen! Absoluut niet. Wij moeten niet vergeten dat een heel groot deel van onze bevolking bestaat uit mix typen. Gemakshalve worden ze onder de term creolen gebracht. Als je echter slechts 20 procent van de mixes van Chinese afkomst in beeld zou brengen, dan had je een stukje historie recht gedaan. Dan had je de rol van de zwarte Chinezen belicht en hoefde ik dit artikel niet te schrijven.
 
Wij vieren 160 jaar Chineze vestiging zoals de andere bevolkingsgroepen hun dag vieren. Mijn roots zijn Afrika, Schotland,Israel, China. China en Afrika het meest omdat naar mijn gevoel daar de basis gelegen heeft van mijn bestaan. Wat mijn soort gedurende de eeuwen achter ons heeft gepresteerd mag ook eens bij de naam genoemd worden. Vraag het maar aan Max Woiski.
 
Hulde in ieder geval aan onze president die tijdens zijn toespraak bij de festiviteiten op 20 october 2013 niet heeft nagelaten te refereren aan de rol die de Chinezen hebben gespeeld bij de totstandkoming van de zo begeerde integratie.
 
Paramaribo, 21 october 2013
 
Frits Wols (Eugene Wong-Loi-Sing)
  1. Voorbeschouwing nieuw schooljaar door Arlette Codfried oktober 1st, 2013 
WIJ EN ONZE KINDEREN
 
Het schooljaar 2013/2014 is vandaag begonnen. Ik kijk er met grote verwachting naar uit. Er is intussen veel werk verzet door het MINOV om de voorwaarden te scheppen voor weer een jaar van succesvol opleiden van mensen. Er is nieuw materiaal, nieuwe onderwijsinzichten, nieuwe scholen en lokalen; er is naschoolse opvang en er zijn schoolbenodigdheden geschonken en gekocht. Vorig jaar was nog niet alles in place om volop met deze vernieuwingen van start te kunnen gaan maar we zijn nu een jaar verder dus  uit de ervaringen geleerd hebbend kan het schooljaar dat nu is begonnen beter begonnen worden. Nu moeten we werken aan motivatie van iedereen die met het onderwijs te maken heeft. Lijkt mij dat dat iedereen is in Suriname. Laten we werken aan het inhoudelijke doel van onderwijs. Waarom stuurt u uw kind naar school of gaat uzelf naar school? U heeft waarschijnlijk een doel daarmee. Als het doel is kennis en vaardigheden te vergaren zodat u uiteindelijk een onbezorgd bestaan kunt leiden lijkt dat me een goed streven. Breng dit toekomstbeeld over op uzelf en uw nageslacht. Als zij slagen, slaagt u ook. Doet u niets en stuurt u ze gewoon naar school omdat u uw handen vrij wilt hebben dan gaan ze opgroeien tot last van de maatschappij. U die in Suriname woont heeft toch baat bij een geordende en goedlopende maatschappij? Als we ons allemaal daarop richten en proberen te begrijpen hoe belangrijk scholing is voor een bevolking. Als u straks mag gaan rusten van uw arbeid is het prettig te weten dat er anderen zijn die uw werk kunnen voortzetten en zelfs zich verantwoordelijk kunnen stellen voor de overleving van de Surinaamse gemeenschap. Bemoei je heel erg met het leven van je nageslacht, laat ze pas los als ze het zelf blijken te kunnen en u erop kunt vertrouwen dat ze werkelijk zoveel weten dat ze zelfstandig kunnen overleven en de samenleving tot steun zijn. Leer ze integeriteit van hun lichaam en geest. Uiteindelijk moeten zij zelf in staat zijn keuzes te maken die hun leven vorm zullen geven nu en in de toekomst. Op school zitten betekent socialiseren, voed je kinderen zodanig op dat ze zich leren uiten en zichzelf kunnen ontdekken. Ze moeten niet belast worden met problemen die zij niet zelf hebben veroorzaakt en die op hun worden gebotvierd. Laat ze vrije mensen zijn die zichzelf kennen en hun verwachtingen kunnen waarmaken doordat ze zich bewust zijn van hun eigen kracht. De vruchten zullen zoet zijn en we zullen dan misschien kunnen bereiken wat we willen: vreugde, vrede en verstand. Ik wens heel Suriname een vreugdevol nieuw schooljaar toe met veel goede berichten.
 
Arlette Codfried
  1. Suriname en UNASUR besproken door W.R.W.Donner graag lezen september 2nd, 2013
Suriname en de UNASUR. Niet deleten a.u.b.
 
Door mr.dr. W.R.W.Donner 
In een kortgeleden uitgezonden televisie interview werd door ambassadeur Antonius erop gewezen, dat wij helaas vanwege het feit dat wij het kleinste lid van de UNASUR zijn, niet in staat zullen zijn invulling te geven aan de vele functies die het voorzitterschap van de organisatie ons oplevert. De ambassadeur legt hiermee de vinger op een structurele fout in onze samenleving waar ik al jaren op hamer. Sorry excellentie: Kleinheid heeft daar niets mee te maken maar kwaliteit.
 
Een beroemde uitspraak van Johan Cruijff luidt: elk nadeel heb zijn voordeel. De Surinaamse voetballers bewijzen keer op keer weer de juistheid van deze observatie.  Er hollen twee en twintig spelers op een voetbalveld waaronder een zwarte. Naar wie gaat aller aandacht uit? Naar de zwarte natuurlijk. Doet hij het slecht dan wordt hij uitgefloten. Doet hij het goed dan is hij zo binnen. Op het ogenblik wemelt het van de Surinaamse voetballers op de Nederlandse voetbalvelden. Ondanks het relatief geringe aantal Surinamers in Nederland vormen ze soms de helft van  het aantal spelers op het veld om van buitenlandse voetbalvelden maar te zwijgen. Surinamers leveren meer spelers op dan Rusland of Amerika etc. ondanks hun geringe aantal. Het is in eerste instantie een kwestie van opvallen en presteren. De ambassadeur draagt geen oplossingen aan voor het geval een dergelijk geval zich weer mocht voordoen. Dit doe ik hier dan wel. In de eerste plaats zullen we de naam van de universiteit moeten veranderen. In het buitenland denkt men dat het doel daarvan is revolutionairen op te leiden. Anton de Kom had niets te maken met wetenschap. Noem de instelling desnoods Albert Einstein universiteit. Dat trekt tenminste de aandacht. In de tweede plaats gaat het niet om kwantiteit maar om kwaliteit. Beperk de toelating. Kijk naar de wijze waarop prestigieuze instellingen dat doen. De London School of economics een van de meest prestigieuze universiteiten in de wereld, honoreert slechts zes procent van de aanmeldingen. Er zitten maar 7000 studenten op die universiteit. Je komt niet zomaar op Harvard.  Op de Rotterdamse economische hogeschool waar ik een tijdlang voor de klas heb gestaan moesten wij de een op vier formule toepassen. Daar we genoodzaakt waren volgens de wet, om een ieder met de vereiste vooropleiding toe te laten, luidde de geheime opdracht: denk eraan een op vier. Elk jaar moest vijf en twintig procent van de studenten eruit. Dat deden we vooral door de  wiskunde en financiële rekenkunde eisen op te schroeven. Helaas was die regel er de oorzaak van dat vrouwen net zo schaars waren als krenten in de pap. De afgestudeerden konden direct geweldige salarissen toucheren.Toen ik in Amerika moest aantreden bleek dezelfde formule te worden toegepast. Een op vier. Als je dat niet deed lag je als hoogleraar eruit. Je bleek te gemakkelijk. Onze universiteit telt duizenden studenten. Bijna allemaal kneusjes. Dat heeft zijn doorwerking. Als de een in de praktijk mislukt dan werkt de uitspraak van Cruijff in tegengestelde richting. Niemand wil ze dan hebben.
 
Vervolgens: trek een paar aansprekende hoogleraren aan en eis van elke hoogleraar dat hij periodiek met een behoorlijk artikel over ons land in het buitenland verschijnt. Zo komen we in de picture. Niet met Bouta takkie, vene takkie uitspraken.